donderdag 5 oktober 2017

Uitgelezen: Een Duits leven. Brief aan Brunhilde Pomsel en Thore D. Hansen.

Beste Brunhilde,
 
Het zou niet mogen.  Omdat het mij zo steeds werd gezegd.  Mij werd verteld het grootste respect te hebben voor boeken.  Boeken moesten omzichtig behandeld worden.  Voorzichtig.  Dat alles wist ik.  Dat alles deed ik.  Toch moest ik bij het lezen van uw getuigenis vaak de neiging onderdrukken het boek woest dicht te klappen en woedend van mij weg te gooien.  Dat lijkt nogal gewelddadig, hoor ik u denken.  Ik ben een vredelievende jongen.  Woede-uitbarstingen tracht ik te onderdrukken.  Dat lukt mij doorgaans.  Dat lukte mij niet bij u.  Een verklaring lijkt mij op zijn plaats.
 
U was secretaresse.  Dat is op zich niks indrukwekkends.  Toch is het dat wel.  Want u was secretaresse in historisch woelige tijden.  U was secretaresse van Joseph Goebbels.  Die naam verandert alles.  De naam van die oorlogsmisdadiger maakt uw functie plots wel interessant.  U hebt een verhaal dat mag verteld worden.  U hebt een verhaal dat moet verklaard worden.  Vertellen en verklaren in de hoop tot begrip te komen.
 
U koos vrijwillig voor die functie.  U zelf noemt het geen keuze.  U zegt er in gerold te zijn.  Als bij toeval kwam u op de stoel van secretaresse van dhr. Goebbels.  Die nuance lijkt op het zoeken naar een verontschuldiging.  Dat zoeken naar excuses zal niet stoppen tijdens uw getuigenissen.  U hebt meerdere excuses.  Geen enkele laat u onvermeld.  Politiek interesseerde u niet.  Uw broertjes waren bij het Jungvolk en bij de bruine hemden.  Dat was nu eenmaal zo, zegt u verontschuldigend.  U was dom en oppervlakkig.  Die oppervlakkige domheid herhaalt u vaak als excuus.  Dat lees ik meermaals.  U wijst met een beschuldigende vinger naar uw strenge opvoeding.  U erkent dat het tijd vraagt over dingen na te denken maar tezelfdertijd beweert u dat die broodnodige tijd er niet was.
 
In het zoeken naar verontschuldigingen komt u uit bij een tweetal verschoningsgronden, die we al vele keren hebben gehoord.  Uw functie bij het Ministerie van Propaganda zou een opdracht geweest zijn.  Een dienstbevel.  Daarom kan u niet schuldig zijn.  Befehl ist Befehl, daarop lijkt het.  Dat lijkt u te suggereren.  U kon niet weigeren.  Een tweede verschoningsgrond lijkt veel op die ene dooddoener: wir haben es nicht gewuβt.  U zou niks geweten hebben van de Jodenvervolging.  De Endlösung zou u totaal onbekend zijn geweest.  Van de rassenwetten had u niks gehoord noch gelezen.  
 
Met dat laatste heb ik het bijzonder moeilijk.  U zou het niet geweten hebben.  Laat mij toe hierbij de nodige vraagtekens te plaatsen.  U had een joodse vriendin.  U geeft toe met haar vertrouwd te zijn.  Uw joodse vriendin had een relatie met een half-jood.  Zij kende dus de impact van de strenge rassenwetten op het dagelijkse leven.  Dat zij daarover nooit met u gepraat zou hebben, lijkt mij moeilijk te geloven.  Bovendien zetelde u binnen de hofhouding van één van de belangrijkste nazileiders.  U bevond zich in het machtscentrum van nazi-Duitsland.  Dat u in die functie niks zou gehoord of gelezen hebben, lijkt mij alweer moeilijk te geloven.
 
U lijkt alles aan te grijpen om toch geen schuld te moeten bekennen.  U grijpt alles aan om u vrij te pleiten.  Over de ganse lijn.  De hand in eigen boezem steken doet u niet.  Die onwil maakt mij woedend.  U bent een opportunist.  Uw angst voor moeilijke tijden en uw hang naar luxe doet u de ogen sluiten.  Doet u wegkijken.  Dat is de echte grond voor uw handelen.  Niet uw domheid.  Niet uw politieke desinteresse.  U deed wat u deed omdat u er zelf beter van werd.  Over dat opportunisme schrijft u niks.  U blijft steken in een falende zoektocht.
 
Ik las uw getuigenis.  Ik durf het te omschrijven als een gemiste kans.  U had moedig kunnen zijn.  Dat had gekund.  Ik denk aan de het boek Ik niet van Joachim Fest.  In dat boek toont de auteur dat andere keuzes mogelijk waren.  U ontbeerde die moed.  U was laf.  Dat geeft u toe.  Die bekentenis kan als een schrale troost dienen.
 
 
Beste Thore,
 
Ik was boos.  Boos om wat ik gelezen had.  U mildert die boosheid.  U tempert die.  U kadert het verhaal van Brunhilde Pomsel.  U vertaalt haar verhaal naar de huidige tijden.  Die denkoefening is best wel confronterend.  Maar in die confrontatie schuilt misschien de mogelijkheid om tot begrip te komen voor het handelen van Brunhilde.
 
U schrijft dat het misschien te gemakkelijk is om te veroordelen.  Omdat u in onze huidige tijden ook passiviteit, onwetendheid en desinteresse bemerkt.  Net zoals ten tijde van Pomsel.  Vandaag keren vele mensen zich af van democratische systemen.  Zij stellen zich nauwelijks of geen vragen bij dingen die de menselijke en maatschappelijke solidariteit ondergraven.  U merkt op hoe rechts-populisten opnieuw de laagste driften bij mensen naar boven halen door bepaalde groepen te devalueren.  U ziet een bedreiging voor de democratie.  U bemerkt nauwelijks een bereidheid zich in te zetten voor een open samenleving en tegelijk bemerkt u een onvermogen bij de democratische elite om tijdig te reageren op verkeerde ontwikkelingen.  
 
U laakt die passiviteit.  U vraagt om engagement.  De stille meerderheid moet rechtop staan.  Gebeurt dat niet, zal een radicale minderheid de democratie gijzelen.  Wat u van de lezer vraagt is engagement.  In uw pleidooi lees ik echo’s van Stéphane Hessels Engagez-vous.  U vraagt ons alert te zijn.  U vraagt ons niet aan de zijkant te staan.  U vraagt ons opnieuw te laten leiden door feiten.  Want al te zeer blijkt dat grote delen van de bevolking enkel via emoties kunnen bereikt worden.  U wijst op de gevaren van die evolutie.  U wijst op gevaarlijke tendensen, waarbij een leugenachtige pers en nepnieuws de voeders van haat worden.  U verwijst hierbij naar een studie waaruit blijkt dat jongeren een wantrouwen hebben tegenover de traditionele media.  Jongeren blijken een groot deel van hun informatie te betrekken via sociale media.  Tegen die betreurenswaardige evoluties moeten wij ons verzetten.  Omdat het moet.  Omdat het noodzakelijk is.
 
U blijft niet enkel stilstaan bij bovenvermelde evoluties.  U schrijft tevens over de globalisering.  U merkt terecht op dat politiek links schuld heeft aan de huidige malaise.  Clinton, Blair, Schröder en in hun kielzog vele linkse partijen capituleerden voor de wetten van neoliberale globalisering.  U toont aan hoe zij een groot deel van hun kiezers hebben verraden.  Kiezers die vatbaar werden voor radicalisering.  Die radicaliserende angst steekt ook stilaan de middenklasse aan.  U laat zien hoe zij de sociale markteconomie lieten verworden tot een neoliberale markteconomie.
 
Tegelijk toont u hoe de hoogopgeleiden neerkijken op die lagere klassen.  Al te vaak horen wij bij de analyse van verkiezingsresultaten dat het klootjesvolk het niet begrepen heeft.  Al te vaak geven die hoogopgeleiden af op de domheid van datzelfde klootjesvolk.  Daarmee ontlopen zij hun eigen verantwoordelijkheid.  Hiermee ontkennen zij de mogelijkheid iets te veranderen aan de huidige situatie.
 
U ontkent die mogelijkheid tot veranderen niet.  Integendeel.  U reikt oplossingen aan.  Ik som ze kort op.  U vraagt om een hervorming van de globalisering.  U vraagt om een ontwerp van een betrouwbaar ordeningskader.  U vraagt irreële beloftes en leugens te ontmaskeren.  U vraagt om een diepgaand onderzoek waarom de kiezer zich van de democratie afkeert.
 
Nog ingrijpender is uw vraag om te stoppen met de onrechtvaardigheid van een economisch systeem te blijven vergoelijken.  U vraagt met klem dat de democratie voortaan niet meer zou buigen voor de economie.
 
U laakt de stilte.  U laakt de passiviteit.  Met uw pleidooi toont u aan dat in elk van ons een Brunhilde Pomsel schuilt.  In grote mate.  In kleine mate.  U vraagt die Pomsel in ons binnenste weg te gommen en eindelijk rechtop te staan.  Zodat we straks niet hoeven te zeggen dat we het niet geweten hebben.  Want wij weten het wel.  Wij weten wat er rondom ons gebeurt.  Maar het laat ons onverschillig.  Wij verkiezen te zwijgen.  Die vaststelling doet pijn.
 
 
Beste Brunhilde,
Beste Thore,
 
Samen schreef u een prachtig boek.  Samen doen jullie een oproep niet te vervallen in dezelfde fouten.  U, Brunhilde, toont aan tot wat verkeerde keuzes kunnen leiden.  U, Thore, bewijst dat verzet mogelijk is.  Dat verandering mogelijk is.  Samen schreven jullie een overtuigend pleidooi.  Een krachtig statement.
 
Beste Brunhilde.  Beste Thore.  Ik zal het boek niet meer ver weg gooien.  Dat zal ik niet doen.  Ik zal dat andere doen.  Ik zal iedereen overtuigen dit boek te lezen.  Omdat het nodig is.  Nu meer dan ooit.
 
Met vriendelijke groeten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten